Winter

Het is weer daar. De winter, onder andere. Maar ik bedoel ook een spreekwoordelijke winter, die nu per toeval coïncideert. Ik voel dat, ik merk dat aan mijn manier van leven. Na het werk, kruip ik in bed en kijk ik films om te proberen aan andere dingen te denken, en dan ben ik moe en denk ik dat ik ga slapen, maar dan zijn er weer gedachten en lukt het toch niet.

Er is minder honger, er is geen ritme meer. De hartritmestoornissen hoeven niet te verbazen. Alles staat gespannen, de zaken des levens gaan irriteren en er is geen berusting. Het moet anders zijn, het moet vooruit maar ik weet niet in welke richting dus ik doe maar wat. Zolang ik maar niet niets doe.
Ik merk dat ook aan mijn brave huisdier, dat mij wijselijk ontwijkt en vanop de vensterbank kijkt hoe ik vakkundig rustig lijk, terwijl mijn motoriek me verraadt. De handtas wordt met een iets te diepe zucht neergezet, de koptelefoon blijft iets langer op mijn oren terwijl ik wat rondwandel in het appartement (dat verzacht de transitie van de buitenwereld naar de stilte), er is geen oogcontact.

Er wordt niet opgeruimd -er wordt ook niet gerommeld. Op de werkvloer geef ik alles wat ik heb, en thuis wachten de bedenkingen en reflecties, die dan al mijn aandacht opslorpen. Een vlieg op de muur zou denken dat ik een rustig leven leid, maar schijn bedriegt. Een ‘bug’ op de EEG zou meer licht op de zaak werpen.

Ik ben ook bang. Ik ben altijd bang van de ziekte, die mogelijk om de hoek zit te wachten, maar ook mogelijk totaal verzonnen is en helemaal niet in mij woont. Nee, eigenlijk ben ik helemaal niet bang van de ziekte. Ik ben bang van het verlies van functionaliteit. Doodsbenauwd krijg ik het daar zelfs van.
Wat als ik op een dag niet meer uit mijn bed kan? Wat als ik op een dag weer overspoeld word, wat als die wekenlange huilbuien weer opkomen? Er bestaat geen medicatie en geen therapie voor claustrofobie binnen de geest. Er gebeurt daar zo veel, er woedt daar iets, wat mijn schedel soms doet barsten -en niet alleen van de hoofdpijn.

Mijn fysieke hoofd lijkt te klein om te dragen wat er allemaal tussen mijn neuronen heen en weer schiet. Een gedachte heeft geen massa, en toch wegen zij als lood. Het zou geen volume moeten hebben, en toch lijken zij reuzegroot.

Ik wil soms ontkoppelen, zoals een auto. De motor los maken van de carrosserie, zodat de carrosserie eens kan afkoelen. Alleen wanneer ik slaap, heb ik het gevoel dat ik even rust heb. Niets anders kan met evenveel voldoening het gevoel geven, dat ik even verlicht word van de last van het bewustzijn.
Middelen kunnen dat soms imiteren. Wanneer de slaap niet spontaan wil komen, ben ik daar vaak op aangewezen, zeker tijdens periodes als deze.

Dat, en films.