Google Maps

Een zoektocht wroet zich door mijn lichaam, zoals zenuwcellen zich naar mijn extremiteiten duwen, zoals haarvaten zich doorheen mijn weefsel priemen. Met een herwonnen sereniteit vind ik terug toegang tot de waarden die mij zijn meegegeven, maar die ik verstoten heb, toen die voor mij samenvielen met het ongezonde klimaat dat het gezinsleven in mijn jeugd tekende.

Vandaag besef ik dat mijn gevoel voor cultuur, esthetiek en mijn begrip van de mens, voortkomen uit een immense basis die mijn voorouders voor me gelegd hebben. En ik besef ook, dat de faalangst die daarmee gepaard ging toen ik opgroeide en aan meer en meer verwachtingen werd blootgesteld, ervoor heeft gezorgd dat ik dit van me heb willen af schudden. Ik heb het ontkend, verscheurd.
Als een navelstreng die me van voedsel voorzag, die mijn geest dreigde te laten volgroeien. Op hetzelfde moment stopte ik met eten, om ook mijn lichaam tegen te houden. Opgroeien leek gelijk te staan aan loodzware taken en verantwoordelijkheden.

Het fijnzinnige klimaat waar ik in opgroeide, is helemaal geen verdienste van mij, maar gewoon een geluk. Dat begrijp ik nu, en dus ook dat het mij niet opzadelt met verplichtingen.
Dat is een zeer bevrijdend inzicht, wat van mijn creativiteit een veel minder zwaar gevoel maakt. Zij is niet langer zo beslommerd door angst, droefheid of kwaadheid. Merkwaardig eigenlijk, dat ik zo veel jaren nodig had, omdat dat zo te zien. Daar probeer ik niet te vaak aan te denken, want daar komen slechts spijtgevoelens van, die vruchteloos zijn.

 

Hulpeloos

“‘t Staat op mijn blog,” wou ik nog zeggen. Als je dan nog moet vragen wat die url ook weer was, kunt ge echt mijn kloten kussen. Blinde razernij voelde ik plots, ik wilde de deur van je bureau zo hard dichtgooien dat de scharnieren losschieten -en dat kàn ik. Ik wilde er dan nog tegen stampen en er met mijn voet een gigantische barst in stampen, dat kan ik ook. Je hebt geen benul, welke adrenaline door mijn lijf raast als je me zo kwaad maakt. Ik wilde zo hard tegen je roepen dat je nekharen overeind zouden staan.

Maar het kon niet. Je had “andere” (betere?) dingen te doen.

Je stokpaardje is om de dingen te laten voelen, om ze niet te zeggen. De meeste dingen kunnen niet gezegd worden, doe je dan, lekker wijs, met een eindeloze sigaret die wacht op ontbranding. Hetzelfde als je initiatief.
Ik spreek voortdurend tegen je. In alles. In lichaamstaal, in woorden, in gebaren. Mij hoor je niet. Het drama van mijn jeugd herhaalt zich, tot op de letter. De gevaarlijke gedachte komt in me op; wat moet ik nog méér doen, om gehoord te worden. Wat kan ik nog doen, om de hulp te krijgen waar ik op wacht. Dat zijn afschuwelijke daden. Dat is herval, dat is automutilatie, dat is boulimie, dat is drinken. Dat is een afschrikwekkend monster waar jij je niks bij kunt voorstellen. “Hah,” denk je, “ik heb alles al gezien”. Neen. En het zou u sieren, moest je eens een beetje achteruit gaan zitten, en een beetje nederigheid aan de dag leggen.

Gij weet niks. Niks van mijn tragiek. Ge hebt er nooit naar geluisterd. Altijd dat fantastische gezwets over bescheidenheid, maar de stille, drukkende bedroefheid die ik draag, daar ga je gevoelloos overheen. Een roestig Samuraizwaard priem je door mijn lijf heen, wanneer je die dingen zegt.
Dat je er zo in wentelt, hoe bescheiden je kunt zijn, terwijl je het niet doet. Je vlijt je dikke lijf neer op de warme sofa van zelfgenoegzaamheid, terwijl je bij jezelf denkt, wat doe ik mijn werk toch goed. De marmeren blok van mijn realiteit, de kettingen die mij vastnagelen, die erken je nauwelijks.

Het is een sadistische onverschilligheid geworden, die je al die tijd voor me verhuld hebt met zachte woorden. Maar ik geloof in je. Terwijl je nooit echt je tijd nam om een vlak te scheppen, waar ik mijn gedachten op mocht uitstallen. Je maakte tijd, waar ik dan nog erg dankbaar voor was, maar het was valse tijd. Met wat grapjes leidde je het gesprek af, met wat nietsbetekenende anekdotes trachtte je de sfeer te verlichten.
In een verpleegpost vinden gesprekken niet plaats. Jij, met al je ervaring in het roulement, zou dat moeten weten.

We doen dat nog wel eens.

Het voelt als een verstikking, ik zou letterlijk kunnen stikken in die woorden. En ook al is de uitkomst dat mijn behoeftes vraatzuchtige demonen zijn, dan nog verdien ik het om daar op mijn eigen tempo op uit te komen. Op deze manier kom ik daar niet, op deze manier stel je me bloot aan een arena vol van die demonen, ongewapend.
Je mag eens proberen hoe lang je kan blijven staan.

Ik communiceer voortdurend, maar je kan mijn taal niet lezen. De desinteresse die je daarmee tentoon spreidt vloekt met de beloftes die je maakt. Verdeeld, gedeeld, voortdurend, altijd maar half. En dat gevoel komt alleen maar uit jouw hardnekkig volhouden dat je er bent, onvoorwaardelijk. Het meest afhankelijk-makende, vernietigende wat je een kwetsbare mens kunt aandoen.
Dat is het lelijkste gezicht van de hulpverlening en dat is waar alles de mist in gaat, in alle instellingen over de hele wereld. Het is gruwelijk om dat uit eerste hand te hebben ervaren, en te moeten intikken om eraan te gaan deelnemen. Dat ken jij niet.

Zullen we elkaar een uur per week zien? Vanwaar komt dat voorstel dan plots opdagen? Moet dat een erkenning voorstellen van de verwarring, de dubbele boodschappen en het nonchalante omgaan met de crisis waar ik mij in bevind? Al maanden wachtend, tot ik daaruit kan worden begeleid?
Het zal mijn narcisme wel zijn, hé? Dat daar een diepe, diepe pijn onder ligt waar je stil van wordt, die beschermd moet worden onder een harnas van scherpe woorden en zo, zo diep hoeven we niet te gaan. Ik geloof in jou, je moet daarboven staan.
De bereidheid is er, ik wil niks liever. Bijna 24 uur op 24 schreeuw ik tegen je, dat ik dat niet alleen kan. Je hoort me niet. Je bent er niet…

Aan de overkant schreeuw jij dat je er bent, en hoor ik je niet. Geen mens heeft me ooit geleerd wat een veilige relatie, van welke aard dan ook, zou moeten zijn. Geen mens heeft me ooit voldoende aanhoord, opdat ik afstand zou kunnen nemen van het “roepen”, en kan “luisteren”.
Dat probeer ik almaar duidelijk te maken, help me, help me luisteren. Neem me bij de hand en wandel doorheen mijn gedachten, samen, kijk mee en zie wat ik niet kan zien. Haal de rommel weg die mijn gehoor afsluit. Wees daar, wanneer ik bang word, maar zeg niet dat het niet erg is. Zeg dat het erg is, maar dat je de angst zal verdragen zodat ik niet alleen moet zijn. Help me jou niet zo nodig te hebben.

Verwacht niet het potentieel dat je in mij ziet, maar aanschouw me met eerbied en zonder bril. Spreek niet tegen het potentieel dat je in mij ziet, maar spreek tegen het kind dat het niet redt. Daar ben ik nog niet. Ik heb nog geen brug gebouwd, maar je wil er al op wandelen.

Je ziet; ik kan nog schrijven. Mijn enige redding. Mijn enige, gezonde uitlaatklep, die me weerhoudt van de afgrond.
Slechts door er te zijn, kan je op termijn gemist worden.