Hoornaar

De steek van de hoornaar van deze avond klopt nog in mijn schouder. Een verbazingwekkend concreet en direct gebaar van het Universum, of wat je het ook moet noemen. Gekte, misschien. Ik vond er alleszins betekenis in van een uitzonderlijk troostende aard.
Deze avond ging ik nogmaals lopen. Gisteren deed ik al vele kilometers, maar ik wilde deze avond nog een kortere route doen, om mijn spieren “erin te houden”. Tegenwoordig kan ik terug lopen. Dat kunnen stamt niet af van een spiermassa, kunnen lopen is voor mijn lichaam een teken van directere aansturing van hoofd naar lijf. De moed vinden en houden om zo te vertrekken en mij fysiek te vermoeien, is als een paringsdans tussen mijn denken en mijn voelen. Beide verzoenen zich weer, en dat is goed.

Een periode van rust, na het toch vreemde en onverwachte ontslag, was geboden. Toch bleek de impact van wat er gebeurde te groot om mij te vrijwaren van een kopstoot. Met weinig moeite leek ik het aanvankelijk te incasseren, een bepaald gemak liet me toe om te investeren in vriendschappen, die me doorheen de leegte droegen. Ongetwijfeld was dat “juist”, ook al was het uitstel.
En dan liet ik de verkeerde mensen in de verkeerde kamers van mijn huis binnen, zoals me dat vaker overkomt wanneer ik achteloos, nonchalant ben. Wanneer ik het contact met mezelf verlies, wanneer mijn voeten de modder niet meer raken. Het is niet dat ik mezelf niet meer was, het is niet dat ik daar bewust naar op zoek was; maar al mijn wachters sliepen. Na maanden, eigenlijk bijna een jaar lang, in staat van verhoogde alertheid te verkeren, heb ik, na mijn ontslag, alles laten rusten. Even de ogen gesloten.

Een man met een zwarte ziekte drong mijn kamers binnen en ik reageerde te laat. Hij is geen zieke man, maar zijn komst verwerd tot een symbool van kwetsing binnenin mij. Omdat ik even vurig voelde, liep er als het ware een elektrische schok doorheen mijn hele gevoelsarsenaal. En dus ook, plots, door de pijn, die al weken in slaap was gehouden. Alles kwam los, alles. Het behang, de deuren uit hun scharnieren, de planken van de vloer.
De pijnlijke steek van de hoornaar, met wie ik ben opgegroeid en waarvan ik weet dat die zelden tot agressie overgaat, maakte mijn innerlijke zicht wakker. Het insect gaat terug naar mijn kinderlijke, pure onschuld, die nog ijzersterk weigert te plooien voor een volwassen detachement van het gevoel. Zie, kind! Hoe kun je nu zo blind zijn! Zij bromde zelfs nog een paar seconden gefrustreerd in mijn buurt, alvorens terug tussen het bos te gaan rusten. Haar taak volbracht.

Het heeft lang genoeg geduurd. Het is tijd om terug “wakker” te zijn. Wakker in de zin van bewust. Zo’n steek doet verdoeme pijn, maar een pijnprikkel is soms het enige wat mensen uit de bewusteloosheid kan terug trekken.
Met immense dankbaarheid en deze troostende gedachte kan ik verder.

Het is 1 september, een irreële datum. Het is jaren geleden dat ik nog in een schools systeem zat, maar 1 september is een datum die je je hele leven niet vergeet. Tegelijk hoopvol, tegelijk dramatisch en levensbeëindigend. Ze zeggen mij dat ik een boek moet schrijven, maar ik begrijp niet waarom ze mij dat zeggen, noch voor wie ik het zou moeten doen.
Een boek wordt pas verteerbaar als de verschillende verhalen een samenhang krijgen, een soort raster dat alles bij elkaar houdt. Een beetje zoals de ‘ruimte’ en ‘tijd’ theorie van Einstein, dat bekende beeld van een in vierkanten ingedeeld vlak. Maar mijn leven kent geen samenhang. Mijn leven bestaat uit versnipperde, gecompartimentaliseerde verhalen die langs elkaar lopen en zelden interageren. Mijn biologische familie voelt als kennissen en vrienden voelen als familie. Mijn innerlijke leven verloopt grotendeels solitair, ingetogen en vluchtig. Wat ik uit zijn flarden, snippers, daarom niet irrelevant.

Nu ik heb geleerd om alleen te zijn, nu ik de eenzaamheid gericht opzoek omdat ze zo comfortabel en verwachtingsloos is, lijken mijn sociale vaardigheden toegenomen. Ik word bedrevener in het ‘nietszeggende’ contact, dat toch betekenis kan hebben -meestal voor de ander, maak ik mezelf wijs.

Maar ik blijf bang. Hoe langer hoe acuter bewust ik ben, van de voortdurende angst die ik overal met me meedraag. Word ik gevolgd? Word ik in de gaten gehouden? Vind ik ooit nog werk? Zal ik ooit een kind baren en grootbrengen?
Het kost me moeite, maar ik probeer desondanks om daar zo weinig mogelijk aandacht aan te besteden. Ik heb met mezelf afgesproken dat het gedaan moet zijn met het innemen van een slachtofferrol of daarmee te flirten. Er zijn mensen die mij heel graag zien, dat wil zeggen dat het kan. Het wordt ook tijd om dapperder te worden, de dingen meer rechtstreeks tegemoet te gaan. Ik denk altijd over mezelf dat ik dapper ben, omdat mijn angstniveau continu zo hoog ligt. Maar als je mijn levensstrategie in de praktijk vergelijkt met een ander, dan denk ik niet meer dat ik zo dapper ben.